Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [46]De schutters hebben hem wel [47]bitterheid aangedaan, en [48]beschoten, en hem gehaat; 46. Hebr. de heren, of, meesters der pijlen; dat is, de schutters, die de pijlen in het schieten gebruiken. Zie boven, hfdst.14 vs.13. Versta door dezen, al degenen, die Jozef enig lijden hebben aangedaan, zoals zijn broeders, met hem te verkopen; zijn meesteres, met hem te beschuldigen; haar man, met hem in de gevangenis te werpen, enz., welke allen naar hem, evenals de schutters naar een doel, geschoten hebben, om hem te verderven. 47. Hebr. verbitterd. 48. Zie van het Hebreeuwse woord Job 16:13; Jer.50:29; ook Ps.18:15.